maandag 21 december 2009

Naar een lied van Lycia

De Hemel is breed op aarde
en heeft als verwachting sneeuw.
Geen mens steekt de winter over
in kleren heerst angst voor buiten.

Wind is de schuld van vandaag
en niet mild om dader te zijn
van hard en koud. Op grond van wit
ziet tijd met geluk een huis staan.

Bij strak weer liegt de wereld niet
wanneer over een nacht ijs de maan
is gegaan. Het is nu dat het
uurwerken geleden moet zijn
dat wijzers dood staan op nul.


Geert Jan Beeckman

Uit 'Diep in het seizoen'
Uitgeverij P,Leuven
Maart 2007

vrijdag 11 december 2009

AIR

Het is niet omdat zij langgeleden is, dat ik haar niet meer uit het hoofd ken.
Zij kwam mij binnen toen vroeger nog vroeger was, toen de zomer nog de langste kalender van ons leven was. Het mooiste meisje dat ik zag joeg vanuit haar buurt mijn bloed in de hoogte, met groene ogen dat ik warm dacht, laat dit duren voor minstens de blos op mijn puberhart. Limonade was geel en een middag met haar, er was nog geen hersenneerslag en tot diep in het hoofd scheen de zon. Gelukkig liep ze in mijn tijd en geloofde ik God dat hij dit meisje had meegebracht. Ik zat aan haar strand en wilde haar kussen voor zij naar de winter was. Al begreep ik nog niets, voor weinig anders dan haar stond mijn lente op het spel.
Dagelijks stond ik haar op, alles samen een paar maanden. Maar wat duurde zij lang tot ik nog niets van tijd wist. Voorbijkomen was voor haar, er zat nog geen sleet op haar witte vel, met onschuld trapte zij een fiets over de lengte van mijn wereld. Haar kleed in het spel van de wind trok zij neer om haar schemerzone te beschermen. Dat ik bad, naar haar bocht, laat haar in hetzelfde leven blijven als ik. Want om haar legde ik een bal stil, schreef ik op de eerste regel liefde. Tot ze mijn zin werd de mooiste die ik toen las, het broze proza van mijn nu. Bovendien was mijn geheugen nog onbevolkt voor de kus van haar ogen.
Luisteren deed zij nauw aan mij, maar misschien wist zij toen al beter, dat de dingen bijvoorbeeld voorbijgaan van een lach en juist dat dan overblijft als weinig. Daarom is tijd geen deugd om achterna te gaan, je komt steeds minder tegen waar je vroeger wakker van lag. Neen, nu ben ik overbevolkt en onder de mensen die wegsterven als stilte in de straat met een hoofd vol verleden. Dan gebeurt het dat ik haar nu wel eens vergeet, dat ik om haar gezicht slaap zonder haar nog te zien, dat ik aan de eenvoud van haar gebaar blijf hangen zonder haar nog te kunnen aanraken. Misschien is het een troost dat ik haar muziek blijf herkennen van Air, muziek waarin vooral de tijd is afgeschaft.



GJB