vrijdag 9 december 2011

Afgrond


Voor altijd zijn we elkaar
op het lijf geschreven dus dood
gaan we nooit dat is vastgelegd
voor het leven.

Niet dat wij niet beven
wij gapen naakt in en het ogenblik
is de afgrond onder de zekerheden
dus zie ons zo bij benadering
onder de schijn van de wereld.

Vreemd is dat en te licht
om in een hoofd te gaan zie jij
naar wat wij zitten te staren alsof
wij alleen in schilderkunst bestaan.


GJB

Uit'Hersenneerslag'
Uitgeverij P, Leuven
september 2011

vrijdag 11 november 2011

Uitvouwbaar

Zij zit in haar eerste lente, ik in het bijna van mijn herfst of toch al in het middelbaar van mijn dagen. Zo heeft de tijd het gewild en de echo die natrilt
in de gestalte van iemand rond haar.
Op haar hoogte ziet zij de dingen zoals ik ze niet meer kan zien. Dan trekt er iets in haar op terwijl ik al wat trager word onder de verdwenen blos van mijn leeftijd. Als zij stapt of spreekt in de woorden van nog ver, loopt zij op datgene aan waar ik een tijd verbleef, nu stilaan vandaan moet gaan. Zo maken alle mensen hun aarde rond in de wijzers van de ijzeren klok.
Als ik in haar dag kom kijkt zij mij nieuwsgierig aan, want voor haar ligt alles nog open. Dan maak ik haar gezicht in orde met een knuffel, een handgebaar om haar licht te doen in de eindeloze dag. Het is dan dat zij vanachter een glimlach komt met het wonderjaar van een kleedje aan en alles wat zij in de wind mag slaan. In haar ogen ligt nog de onbezorgde tijd en alles wat zij als kleine mens doet op een haar eigen tempo, dus met het onbeperkte van de ochtend die zij waar maakt om te geloven zij bestaat echt.
Los van het anker van de nacht is zij uitgeslapen om met haar ongeduld aan mijn zinnen te haperen. Dan zie je de stapjes en alles wat je niet krijgt uitgelegd omdat wij al zo groot zijn. Dus neem je een foto, een gedicht om te schilderen waar je niet bij kunt: een wonder, een raadsel, een tijd die er bij is gekomen. Bij ons, bij haar mondjesmaat, bij het liedje honderd maal gezongen aan de steiger van haar eerste boot. Zo dat zij in de danspop van haar kleine heupen mijn pijn wiegt dat ik niet eeuwig blijven kan. Dan zingt ze met haar meisje op de dooddoener van een radio en ga ik een eind mee in haar uitvouwbare verbeelding.
Maar als het keert op het eiland van haar droom, dan zit ze weer in een andere kamer van haar spel en ben ik even iemand op afstand. Dan vertoeft zij ergens in een onaantastbaar heden, in een verre tijd van een eigen leven. Als zij mij weer toelaat beent zij mij bij van ontroering en speel ik weer voor held en gek. Dan vertel ik iets dat ons beiden zegt. Het mooiste: krimpen op een knie voor het geluk van een rollenspel terwijl alle handen aan het vasthouden van dat moment zijn beloofd.
Als ze iets zegt van een beginnend iets, zegt zij veel tegelijk: dochter, kind, wezen dat ons met de aarde verbindt, kopje van wat in haar hoofdje het eerst kwam. Soms, als zij in die dagen van haar klank een pop neemt, spreekt zij een mensje na met naakte ziel. Dan maakt zij een geluid dat mij zachter maakt, achterlaat van dingen die ik vergeten was. Dan komt zij mij zo de geest binnen dat ik weer zo klein word als zij. Als een kind dat weer mijn kind maakt in verschoten teint. Dan komt alles terug wat ik kan aflopen voor haar oplopende tijd.
Wat je al kan zien. Uit de eerste schooldagen zal haar stoute fierheid komen, op haar speelplaats vol lessenplicht zal zij naar vader en moeder roepen om in de avond het gekrijs mee te brengen van haar klas. Voor de lerares van haar leven zal ze alles opschrijven wat er in haar kan. Uit het scherm van de nieuwslezer zal zij de wereld moeten begrijpen, rood zal brand zijn en geel een beeld van een kleur. Ook zal zij, hoe klein in de wereld ook, naar de winter moeten rijden met mama als ochtendzoen en wind voor de ruggengraat. Ze zal rijzen in jongens en meisjes, in de molens van haar kermis en hoe dat in haar zal rondgaan tot zij muziek wordt of dichteres van schoonheid en verdriet. Tenslotte zal ze in spiegels iemand krijgen, een vrouw, om niet meer op terug te komen.
Maar eer het zover is, is het nu dus tijd zoals mamma het zegt van boven. Dan legt zij alles van haar wereld weg in de kleine doos van haar geheugen. Klaar om de volgende dag weer te weten, te spelen en te groeien in haar toekomstige heden. Haar bed is nu het huis dat wij allemaal sliepen. Horizontaal van de afgelopen werkelijkheid dalen wij dan af naar haar: alleen in haar poëzie is stilte dan een vorm van licht spreken.


GJB





zaterdag 20 augustus 2011

Bundelvoorstelling 'Hersenneerslag'



Poëzie in het Kasteeltje

Op vrijdag 16 september stelt de Denderleeuwse dichter Geert Jan Beeckman zijn nieuwste bundel 'Hersenneerslag' voor in het Kasteeltje te Denderleeuw. Dichter Ivo van Strijtem en Leo Peeraer van Uitgeverij P leiden de bundel in. Gitarist Jan Evenepoel, bekend van Headfull of Flames, zorgt voor de muzikale omkadering.
Beeckman won al verschillende literaire prijzen waaronder de Herman de Coninckprijs 2008 voor het beste poëziedebuut en de Mark Braetpoëzieprijs van de stad Brugge. In 2001 was al laureaat van het Groot Gelijkgedicht op Radio 1 naar aanleiding van de jaarlijkse Gedichtendag. Verder schrijft Beeckman recensies voor het S.M.A.K. te Gent bij tentoonstellingen en installaties.
Aanvang van de tentoonstelling 20u30

Tekst infoblad 'De Schakel' maand september

zondag 26 juni 2011

KAPOTTE JURK

Wij kunnen het horen in haar kraken, in haar rokerige ruimte van zichzelf.Wij kunnen haar zien als de pijn van een jong lijf, als een leven van een pijl in het niet. Wij kunnen haar vinden in het onderland van haar stem, in de prikkeldraad van haar spuit. Dit voor de brandstof van haar schreeuw, voor het hart waarin de nacht een vriend is. Amy, frontvrouw van verval en rafelige huid, met heroïne als kapotte jurk. Eens de verslaving komt, lokken zware ogen je binnen in panden van eenzaamheid. De aanblik: op een oude ziel ligt angeldust als ondergang. Ik zou ze niet willen tellen de dagen dat zij haar bloedbaan vult met de risicoleeftijd 27 en dit met de groeten aan Janis, Jim en een Billie Holiday op speed. Geschiedenis als kerkhof, waar zelfs helden stilte en steen worden van hun eigen dood. Onherroepelijkheid. Want graven lonken het diepst naar zij die zich opbranden aan het vuur van hun heilige zijn. Je kan denken: zelfdestructie als het enige medicijn voor een bestaan dat te veel wordt. Wat vreet aan kas en rib een demon, een angstdroom voor het aangetaste talent. Rond de ingevallen huizen van haar roem staan mensen die haar willen helpen, maar wie ondergesneeuwd ligt van de witte hel blijft doof in bed. Wat rest: een achterkamer als laatste echo. Ik hoop dat zij alsnog gezond raakt door een lied en lief, maar de tijd wil dat zij enkel nog het nieuws haalt als bijbelse proportie van zelfvernietiging. Als een lijkenveld dat roept op een meisje dat verloren liep. From rehab tot rehab, met straks de tatoeage van vel over been. Misschien gaf ze te veel toe aan de moeder van alle publiek, die een cultstatus van bloed en verwonding toestaat aan de narren en de spotlights van een podium. Handgeklap uit duizend fans, tot ze niet meer terugkon. De haveloze ontluistering van Belgrado, het teken van de afgelaste tour. Haar manager sprak nadien van een ‘jarenlange’ verbanning naar woud en verse lucht. Bezinning in een kasteel van gedempt licht kan ook. En toch, als ik haar hoor zingen zou ik willen dat de kunstgreep van haar romantiek mij zacht gevangen blijft houden, dat haar blues nog een album op de been blijft. Maar ik vrees voor de naald die ieder vlees kreupel maakt.


GJB

vrijdag 17 juni 2011

De leegste wil van een zaal

De pure poëzie van het werk van de Argentijnse kunstenaar Jorge Macchi kan door iedere toeschouwer verschillend en naar eigen ‘zien’ worden ingevuld. Zijn werk houdt zich op in de suggestie, in de verstilde anekdotiek van het alledaagse, waarmee hij het dagdagelijkse overstijgt en de afstand aftast tussen wat wij begrijpen en emotioneel ervaren. Zijn composities getuigen van een dagdromend gegeven om door de realiteit te dwalen. In zijn werk sluimert het bestaan van een mysterieuze, unheimliche parallelle wereld onder de oppervlakte van de banaliteit. Hoe vorm en idee tot elkaar bestaan lijkt een doel te dienen dat ons overstijgt en persoonlijk raakt in onze relatie met het simpele van alledag. Dit met een sfeer van muziek, licht en schaduw. Het was wellicht dan ook geen toeval dat bij het ‘binnengaan’ van deze tentoonstelling het woord ‘droom’ mij inviel, terwijl ik voeten kreeg om het fragiele en sobere daarvan niet te verstoren. Macchi stuurt je de weg op van een bijna filmische atmosfeer, van een parcours vol onderliggende poëzie, van onbestemde stilte en het soort eenzaamheid van iets dat is gestopt, stilgevallen. Uit de zalen vandaan overvalt je ook nog eens de gevoeligheid dat er altijd romantiek schuilt in wat er broos met de mens samenvalt. Mijn bezoek leverde alvast deze persoonlijke kijk en ervaring op.
Al in de eerste ruimte wordt de bezoeker bij het oog genomen door een kast die in een muur lijkt gegroeid. Rendez vous uit 2009, alsof de stilte adembenemend heeft besloten om ons te desoriënteren en te laten kijken over de rand van wat we verstaan. Wie een fototoestel heeft haast zich om dit snel door te drukken op het negatief, alsof we bang zijn dat het moment zal kantelen om ons weer normaal in het leven zetten. In het toeval van wat je ziet speelt de kunstenaar met de zekerheid van het bekende: in gestolde setting is het misschien niet de kast maar de spiegel die ons slikt.
My wave uit 2010, is nog zo’n intrigerend werk. Je vraagt je muurbreed af of de mens in zijn honger naar wijdheid niet steeds op zijn beperkingen stuit. Tot waar de arm van de schilder gaat blijft het gaan als een golvend bestaan, maar ooit valt het stil en dan wacht altijd de stoel waarvan ze je naamloos afroepen met de zee in je rug, met de beperking om tot na de horizon te bestaan. Horizonte uit 1995, heeft dan ook een zekere verwantschap met My wave, al is hier sprake van een minimalistische aanpak. Een horizon wordt met veren eenvoudig verlengd tot waar het buiten de kleine foto valt. Het is van een intrigerend gegeven, alsof het werk in al zijn engte heel de ruimte moet dragen vanwege zijn naam en reputatie. Als je kijkt loopt de dag erlangs, al wil het haperen aan de veer die geprobeerd is door de hand van de kunstenaar, waarna de muur alles uitvlakt wat zich verder aandient als werkelijkheid. Als toeschouwer: even val je weg waar het wit van de ruimte je haalt.
In Still Song uit 2005, huldigt Macchi de brute kracht van het concept. Als vier muren rondom slaat hij het gat in jou, ogenblikkelijk en tussen de ogen. Een glitterbal boven je hoofd hangt aan je kop en trekt zich op aan je zicht alsof het niets is. Maar je weet wel zeker dat stilte en licht er strijd heeft geleverd om te overleven, al heeft dat een bombardement gekost van reflectie en aanwezigheid. Van de gaten in de muren blijf je achter, ook nog dat er daarbinnen ijskoud iets is gebeurd wat achterlaat.
Kom je buiten, stuit je op de wurging van je ogen: een kussen is klemgezet door touwen die dienst doen als een wrede notenbalk. In Pentagrama uit 1993, zijn klanken gesmoord of opgegeven in het oorkussen van de tijd. Alsof het werk al lang bestaat houdt het datgene stil wat je nooit kan vastpakken: dat alle muziek wordt weggewerkt in het behang en als verstikking rest om ooit nog over sterven te praten. Nocturno uit 2004, hangt aan de muur alsof de nacht met zijn speld nog iets zal laten vallen, al is iedereen van straat verdwenen en hebben de huizen een geheim aan lichtinval. De stilte is van een gehamerde tastbaarheid alsof het werk wil zeggen: ga zitten, ik zet je vast, luister naar wat de wereld donker en het moment eeuwig maakt, want het is mijn ziel die jou opraapt, naar binnen maakt, waar alles nu krimpt van uur en taal, zelfs schaduw komt er niet meer achter alles.
Het visueel sterke The longest distance between two points, dat speciaal voor deze tentoonstelling werd opgezet, bestrijkt een hele zaal. Dit werk is een metafoor voor vele denkrichtingen. Denk een luchthaven, paaltjes met zigzaggende linten waartussen mensen aanschuiven met een koffer als droom. De toeschouwer wordt beveeld de afstand te volgen, maar de droom is weggelaten en het is de vraag wie zijn bestemming haalt. Een looppad voor het leven zelf: de weg is voor iedereen uitgestippeld en gaat tot waar je denkt, ik heb er zicht op. Maar hoe lang het ook lijkt, plots kan het stoppen en dat maakt de rijen leeg. En hoewel de zaal gevuld staat als een heel leven tot aan de horizon, het is van een desolaat gegeven dat iedereen moet vertrekken.
Het laatste werk dat ik hier wil bespreken is Incidental Music uit 1997. Aan een gigantische muur, grote, eenvoudige papieren met daarop notenbalken vol lege muziek. Daarvoor hangt een koptelefoon aan een draad tot bijna op de grond alsof het leven daarvan afhangt. Dit werk haalt zijn sterkte uit de emotie van de eenzaamheid nadat iets is gestopt. Gaat rechtlijnig naar het hart met muziek die van de naald is gehaald en weggegomd in een groter geheel dan stilte. Je denkt aan de laatste man die hier kwam, met de tijd op zijn rug, met de eeuw die muziek altijd al was. Als hij wegging verdween hij uit zijn grondgetal als een voetstap. Dit voor de leegste wil van een zaal.


GJB

Jorge Macchi | Music Stands Still
van 30.04 tot 18.09.2011 in het S.M.A.K te Gent

zondag 17 april 2011

PLEK

Eerst was er de lente van de cassetterecorder. 1976. Je moet weten, wij kwamen uit een tijd van zwart-wit en een lp was een grote aankoop waarvoor je zes weken moest sparen. Niets was al cd en digitaal nog lang geen woord in Van Dale. Stilte viel toen nog op een zondag als je de fiets nam naar het uitstalraam waar de helden uit die tijd voor het grijpen lagen in zonovergoten dagen. Maar dus niet dat je er direct aankon. Thin Lizzy Live and dangerous, was een dubbelaar van veel, 500 frank. Dus nam je eerst de radio op, gratis van Caroline en voor de opwinding dat iedereen in huis ssst moest zijn want anders stonden ze er op. Zus liep door een gitaar alsof het niks was. Ik zei haar dat ze dwaalde, dat haar hak een kras was op mijn enige religie. Afspeelbare simpele tijden, opgehangen aan meezingbare idolen. In de zomer lagen we aan het oor van Pinkpop, het enige festival tijdens de jeugdfuif. Ook nog TopPop. Om de hippies aan de deur te zetten had men punk en Iggy Pop. Je lief mocht niet van disco houden, je droeg de smalste jeans die je aankon en voor de spiegel was je de beste Frank Marino. De tijd was een luchtgitaar dat op herhaling stond en een solo die nooit leek te eindigen. Maar zonder dat je het wist sloot de laatste noot iets af, werd een woord dat reeds binnenin jezelf lag.
Was het toen dat het voorgoed herfst werd, dat de hemel iets dichttrok? Oliecrisis en No futher. Wie in het zonlicht van zijn held wou staan werd donker. In ieder geval de dag waarop men op die plek een huid afwierp, een andere aantrok. Van Joy Division en dat we The Doors al hadden. De onuitgesproken Jim Morrison, de indringende Ian Curtis. En sex dat een lederen broek werd. Mythevorming.
Ook ging je neer, maar oppassen dat je niet helemaal door de naald van The End ging, de zanger van 9 minuten en een paar seconde, tot muziek afklokte op koorts, op dood. Je werd het bloed waarvan je wist: dit is mijn juiste lijf. Werd je het spiegelbeeld dat aan de rand een donkere prins werd. Jotie was gestorven aan junkieverdriet en hield een graf over aan een pijl in het niet. Maar toch nam je over, toch dacht je, deze romantiek kan ik aandoen van de enige roes die er toe doet. Ook nog dat je nooit buitenkwam zonder het gedicht dat je wou zijn. De draaironde rond jezelf: van Station to Station nam je iemand aan dat het zeer echt was, with The Hunger and The Thin White Duke.
Kwam Christiane F, in een jaar dat dicht tegen Berlin lag. Je ging ondergronds en eigenlijk kwam je nooit meer boven. Met eyeliner binnen ieders droom, met zolen van wind voorgoed doorheen de avond Europa. Wat volgde: Pére Lachaise en de weg Rimbaud, de hoed Bauhaus in de schim van Zillo.
Nu is Parijs nog altijd dichtbij en M’era Luna eigenlijk te ver. Maar je blijft gaan om te zien waar je nu staat, in de toekomst van je verleden, zo verder, op steeds dezelfde plek.


GJB

vrijdag 11 februari 2011

ROOS

De vraag luidt natuurlijk: moeten wij dat allemaal zomaar zien, zo’n lijden,zo’n dood van laatste maanden, laatste dagen tot een laatste snik het overneemt. Sterven op de bühne verscheen in de krant en ja, dat ze dat deed ter steun van lotgenoten, voor de kroniek van een moedige moeder, voor het onmenselijke menselijk te maken, voor de vechtster tegen het beest dat verwoest. Ook nog gauw getrouwd voor zij de schreeuw van de vlinder moest horen. Afgrond van afscheid in een laatste interview, de witste jurk voor inzage in de diepmenselijke ziel. In een ruis van beelden maar zeker, zij was een moeder zoals iedere moeder en vader.
Of de media keuze had in een verslag over onwerkelijk leed? Misschien was zij wel té herkenbaar om haar te negeren. Juist, je kan veel in het midden laten maar, zoals sterven de kracht van de dood niet ontkent en reactie kent, al zeker bij een publieke figuur die jong, mooi en een liefde heeft voor de lens, is er weinig ontkomen aan. En dat haar verhaal ook een economisch motief had is zeker, het publiek smaakt leed als zoete koek en vereenzelvigen, doet verkopen zo goed als seks. En dat een goede opmerker zag dat ze haar foute gedachtegoed had afgelegd onder de hamer van het lood, als mens was ik er blij om of zijn dat in deze woorden die hier niet passen. Zeker, de dood is van iedereen en daarmee het begaan, want als slachtoffer ben je met veel. Ook heeft sterven geen huidskleur en worden politieke lijnen altijd geslacht in de val van het definitieve mes.
Ja, ze ging ver in wat ze deed, op het randje af, en dat ze de menigte koos om uiteindelijk alleen te zijn, het was haar goed recht. Met de deuren open, het gemeen van de doodskop zover mogelijk voor zich uitschuivend. Haar strijd was sterk en dat sorteert respect en medeleven. Maar of het intieme van het aftakelen een column moest zijn? Ja, soms was er plaatsvervangende schaamte, soms zapte je weg, weg van het dagelijkse dialect "het is toch erg." Ook werd er niet genoeg halt geroepen tegen de bijna adoratie, het martelaarschap in lezersbrieven op de rand van de laatste zucht. Is het de tijd of is het Vlaanderen vraag ik mij af, elke emotie en gemoed opgevuld van beeldbuis, net, of populaire pers. Uitgekleed tot op het vergankelijke vel met kinderen op de arm, tot het banale in de buurt kwam waar het zeker niet moest zijn.
Moet de dood niet gereserveerder zijn, niet stiller dan de klok van de gazet? Verdient een verhaal van onwezenlijk afzien geen delicatere analyse dan het ritme van de oppervlakkigheid, de inkt van de zot in de straat? Of mag dat niet meer in deze tijd, in deze samenleving van voyeurisme, kijkcijfers, balansen over bestaan of niet-bestaan. Alsof je niet meer mag gaan liggen tussen vier muren van schuilen en dan zacht heengaan. Je kan denken: doodstil mag niet meer het woord zijn dat valt rond een bed, niet meer de stap zijn dat tussen grind en gaan een afdruk laat. Neen, het moet nu zo zijn dat men met veel lawaai vertrekt, dat van schreeuwerige kleuren je laatste portret is, dat het sobere van zwart uit ieder sterven wordt gebannen. Ja, ik stel met lede ogen mijn vraag of het ook nog over poëzie mag gaan, hoe verschrikkelijk zo’n moment ook stil staat. Roos is dood en rust is nu haar naam. Mag ik hopen dat iedereen haar nu loslaat, zodat enkel haar geliefden haar kunnen vasthouden?


GJB

donderdag 27 januari 2011

NIGHT SHADOWS

Kijk, daar beneden gezien
valt hij je in dat is laat
dat is in je nacht

aan het raam staan maar soms
is het gewoon dit:

hij ziet zwart en jij zegt niet
dat je weet waar hij nog naartoe
neergepoot met voeten aan
loopt hij niet dood

in de geest is dat bang de loerhoek
van het uur je vermoedt
geen gezicht je zwijgt anders
dan overdag.


GJB

ongepubliceerd