zondag 14 juli 2013

NOEN



Het heeft met dat licht te maken, dat middaglicht dat gelukkig zonder vraag binnenvalt als een stiltemaker voor de kamer. Het is het licht dat mij aan het schrijven zet, omdat het de dingen helder maakt terwijl er niets de dorpen en de pleinen slaat. Als dat licht het niet doet in mijn hoofd, heb ik een slechte dag om iets onsterfelijks te willen doen met de woorden. Een paar maanden geleden schreef ik het gedicht De dichter voor hij begint, waarin er niet alleen gewacht wordt op de woorden, maar ook op dat licht. Dat wachten dus, tot alles op zijn plaats valt, in de kamer, in het gedicht.
De beginregels luiden zo: ’ En dat je dan moet wachten/ja dat het lang kan duren/als een soort bidden tot iets/ het je zegt onvindbaar/ voor de anderen.’ Maar soms valt er niets, niet op tijd en niets op iets. En dan heet dat wachten een volgende dag voor een volgend wachten voor datgene wat juist moet vallen.
Je kan denken, dat is voor het zitvlees van het schrijfhok, maar een echt schrijfhok heb ik niet. De kamer waarin ik schrijf, is een kamer die gewoon in het leven ligt, met een hoek voor geduld, boeken en muziek, met een beeld dat de aanwezigheid zachter maakt, met een foto waarop de tijd weer aangaat. Meer is het niet, maar het is genoeg om op goede dagen daar het gedicht te halen dat ik schrijven wil.
Mijn gereedschap voor dat schrijven is niet de pen, maar de laptop. Misschien is dat vloeken in de kerk van de ‘echte’ schrijvers, want is het niet dat het leeuwendeel van de wereldliteratuur met de hand geschreven en bedwongen is tot hier en daar een meesterwerk.
Neen, met de pen heb ik nooit de definitieve versie van een gedicht geschreven. De pen is voor de soms razende gedachte, het vlugschrift dat het bierviltje haalt voor dat het naar het vergeten gaat. De pen is er voor de nacht, voor naast de wijn, naast het bed, naast de droom. Voor een momentopname als krabbel en verder nog wat. Soms niet eens leesbaar daarna en dat het dan vloekt met het hoofd tot het zich weer kenbaar maakt.
Neen, als een machine in de tijd heb ik een laptop staan voor wat uiteindelijk de bladspiegel haalt. Als hij werkt, een gemakkelijke ding. Vooral voor het schrappen van de overdaad. Ik mag er niet aan denken dat ik zo’n bak papier naast mij heb staan, waarin dan het mislukte is beland als verfrommelende uren en dagen. Schrappen met de knop heeft minder afval van het proces en is ook nog eens milieuvriendelijker. Bovendien koester ik mijn ritueel dat over toetsen gaat als dat van een pianist. Het heeft het geluid dat mij als mens vollediger maakt, net als de poëzie zelf. Het is muziek voor de woorden net voor zij in beeld komen. Het is het scherm waarin mijn geduld, inzicht en inspiratie het eens raken over de zin van een gedicht. Natuurlijk ben ik ook al eens van de pen, maar meestal is dat dan elders, zoals je elders hebt op reis. Maar hoogstens levert dat dan te gebruiken notities op, aanzetten van wat een gedicht kan worden. Of hele zinnen die te dicht op het moment zitten en ik daar al weet dat ze de correctie van afstand van doen hebben, voor ze er echt mogen staan. Ik weet, een schrijver schrijft altijd, ook als hij niet schrijft. En een machine in de tijd kan je natuurlijk altijd meenemen naar het ginder van je reis. Maar de stilte thuis blijft toch het huis waar het gedicht zijn definitieve vorm krijgt. Want ik kan er met geduld handelen in lege pleinen, in vertes die een land de moeite maken om tot hier te komen, in zolders van roerloze dromen, in huizen op de tocht, in tijd en daar de overschot van. Het is de plek waar poëzie de tijd kan nemen louter zacht te keer gaan. Dat is een hele wereld voor een wereld van stilte, licht en zachte Chopin.
Maar daarvoor moet dus ook die middag langskomen. Als ik er over nadenk, trof dat licht mij als kind ook al het hardst. Ik zag er de leegte van in en de nacht. Ik zag er de melancholie van in, iemand te willen zeggen waarover melancholie eigenlijk gaat, al voegde geen woord mij al toe dit juist uit te leggen. Ik kan niet vertellen hoeveel keer ik daarvoor onder de grootste schilderij op aarde ging liggen, met ogen in de lucht En dat dan mijn hartslag ging dalen, de hartslag van een kind dat nog maar weinig begreep, maar toch al het wezenlijke gevoel had, hier is iets mee, iets zeer groots en alleszeggend dat ik het niet kan zeggen. 
En dat ik dan dat licht meenam naar mijn kamer waar ik het tegen niemand kon vertellen. Hoogstens kon ik het daar in een soort droom plaatsen als een foto achter het oog, of nog verder en vrijer, in een wereld waar je niets anders had. Is het daar, in dat gebrek aan gesprek, in die zoektocht naar antwoorden, dat mijn schrijven is ontstaan?
Ik wil het graag geloven, want het is nog steeds datzelfde licht voor diezelfde hartslag, dat nu mijn schrijven uitmaakt. Of hoe tijd met een mens op weg gaat om hem toch van iets niet los te laten. Wanneer ik een probleem met zinnen heb, wil ik mij aan dat gegeven aanpassen. Soms met resultaat, maar altijd met datgene waar het in de middag écht over gaat.  
 
 
 
 
GJB
14 juli 2013

 

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten